LANGE SANDER

Lange Sander werd te Westdorp in Zeeland geboren op 9 oktober 1831. Hij heette eigenlijk Edward Steppe. Voor hij in het Sint- Andrieskwartier kwam wonen, was hij tamboer-majoor bij de grenadiers van het Hollands leger. Als weduwnaar van Maria Schuurveld kwam hij in de Kromme Elleboogstraat wonen. Hij veranderde veel van woonst, omdat hij de huur niet kon betalen. Lange Sander verbleef ook nog in de Muntstraat, de Waaistraat, het Steegsken en het Scheldeken.

Hoewel hij vroeger – naar het schijnt – een knappe verschijning was, hebben de Sint-Andriezenaren hem altijd gekend als een zeer magere man met een klein hoofd. Zijn kaken vielen in, doordat hij geen tanden had. Hij droeg altijd een blauwe kiel en zware werkmansschoenen.  Hij had steeds een zwarte reistas bij zich, waarin zijn boterhammen zaten en in zijn andere hand droeg hij een ijzeren draad waaraan sleutels en kousenbanden hingen. Dit bezorgde hem de bijnaam ‘De Kousenband’.

De bewoners van de Parochie van Miserie gaven Lange Sander soms een besmeerde boterham of zelfs een half kipje. Daarom riepen de kinderen hem soms de scheldnaam ‘Kiekendief’ na. Toch deelde Edward Steppe hetgeen hijzelf kreeg, met arme buurvrouwen.

Jan de Schuyter schrijft in zijn boek ‘Antwerpsche Typen’ dat Lange Sander zijn handen van de jonge meisjes niet kon afhouden. Dit was de reden waarom hij dikwijls uit zijn logement gesmeten werd. Zijn grootste plezier was een vrouwenbroek aan te trekken over zijn magere naakte benen en zo plots aan de voordeur te verschijnen om meisjes aan het schrikken te brengen, zodat ze gillend op de vlucht sloegen.

Lange Sander werd doof en dat was er de oorzaak van dat hij in het Scheldeken door een brouwerswagen werd overreden. Met een gebroken dijbeen werd hij overgebracht naar het Sint-Elisabethgasthuis waar hij drie dagen nadien, op 26 mei 1908, overleed. (Tekst : ‘Sint-Andrieskwartier herleeft!’ – Tekening : Nico Parassiadis)